Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0742

Datum uitspraak2002-05-31
Datum gepubliceerd2002-05-31
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR01/002HR
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Rek.nr. R01/002HR (NA) Mr L. Strikwerda Zt. 8 maart 2002 conclusie inzake [Eiser] tegen 1. [Verweerster 1] 2. Ennia Caribe Schade N.V. Edelhoogachtbaar College, 1. Het tijdig ingestelde cassatieberoep tegen het tussen partijen in hoger beroep gewezen vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba d.d. 3 oktober 2000 berust op vier middelen. 2. Middel I is opgebouwd uit vier onderdelen. 3. Na onderdeel 1, dat geen klacht bevat, klaagt onderdeel 2 dat het Hof art. 6 EVRM heeft geschonden, omdat geen sprake zou zijn geweest van een eerlijk proces en/of van effectieve toegang tot de rechter. Daartoe wordt gesteld dat [eiser], die in persoon procedeerde, door het Hof niet in de gelegenheid is gesteld om, door alsnog fotomateriaal over te leggen, zijn vordering nader te adstrueren. Die gelegenheid zou [eiser] zijn onthouden, omdat hij op de voor het pleidooi bepaalde dag wegens ziekte niet kon verschijnen, zoals hij ook aan de griffie van het Hof had bericht. 4. De stelling dat [eiser] (de griffie van) het Hof heeft bericht van zijn verhindering om op de voor het pleidooi bepaalde dag te verschijnen, vindt geen steun in het bestreden vonnis (zie r.o. 4.3) of in de stukken van het geding, zodat, nu de feitelijke grondslag van een cassatiemiddel slechts kan worden gevonden in de bestreden uitspraak en in de stukken van het geding, het onderdeel reeds faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Waar bovendien uit de gedingstukken niet blijkt van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat [eiser] niet in staat is geweest het bedoelde fotomateriaal reeds bij de memorie van grieven of op de voor het pleidooi bedoelde dag over te (doen) leggen, is het verwijt dat het Hof [eisers] niet de gelegenheid heeft geboden zijn vordering met dat fotomateriaal te adstrueren ongegrond. 5. Ook onderdeel 3 is tevergeefs voorgesteld. 's Hofs oordeel dat zonder de foto's de stellingen van [eiser] onbegrijpelijk zijn, berust op een aan het Hof voorbehouden uitleg van de gedingstukken en is niet onbegrijpelijk. Voor zover het onderdeel klaagt dat het Hof, als er nog vragen waren, een comparitie van partijen had behoren te gelasten, faalt het. Het is aan het inzicht van het Hof, als rechter die over de feiten oordeelt, overgelaten of het aanleiding vindt gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een comparitie ter verkrijging van inlichtingen te gelasten. Zie bijv. HR 4 januari 1980, NJ 1980, 149. 6. Onderdeel 4, dat het Hof verwijt ongemotiveerd te zijn voorbijgegaan aan het bewijsaanbod van [eiser], kan evenmin tot cassatie leiden. Het Hof heeft de stellingen van [eiser] als onbegrijpelijk bestempeld (r.o. 4.4). Daarin ligt besloten dat die stellingen, ook als zij waargemaakt zouden kunnen worden, de vordering van [eiser] niet kunnen dragen. Het Hof heeft derhalve aan het bewijsaanbod van [eiser] als niet ter zake dienend voorbij kunnen gaan. 7. Middel II behelst naar mijn lezing een herhaling van de klacht van onderdeel 4 van middel I. Het faalt op dezelfde gronden. Voor zover het middel voorts klaagt dat het Hof [eiser] tot het bewijs van zijn stellingen had moeten toelaten, omdat, nu [eiser] in persoon procedeerde, lichtere eisen behoren te gelden voor het bewijsaanbod, verliest het uit het oog dat, ook al zou het Hof [eiser] tot bewijs van zijn stellingen hebben toegelaten en [eiser] in dat bewijs zou zijn geslaagd, de alsdan bewezen feiten naar 's Hofs oordeel de vordering niet kunnen dragen, zodat [eiser] belang mist bij deze klacht. 8. Middel III dat klaagt dat het Hof geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek van [eiser] om een deskundigenbericht te gelasten, faalt omdat het Hof, als rechter die over de feiten oordeelt, vrij was aan een dergelijk verzoek al dan niet gehoor te geven. Zie bijv. HR 31 maart 1995, NJ 1995, 597 nt. HER. 9. Middel IV kan evenmin tot cassatie leiden. Het verliest uit het oog dat voor toewijzing van incassokosten geen plaats is, indien de vordering ter zake waarvan die kosten zijn gemaakt niet voor toewijzing in aanmerking komt. Tot een afzonderlijke motivering van zijn beslissing op dit punt was het Hof niet gehouden. Aangezien de aangevoerde klachten naar mijn oordeel niet tot cassatie kunnen leiden en niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, strekt de conclusie tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

31 mei 2002 Eerste Kamer Rek. nr. R01/002HR AP Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende [te woonplaats], Nederlandse Antillen, EISER tot cassatie, advocaat: mr. H.J.W.Alt, t e g e n 1. [Verweerster 1], wonende [te woonplaats], Nederlandse Antillen, 2. ENNIA CARIBE SCHADE N.V., gevestigd te Curaçao, Nederlandse Antillen, VERWEERSTERS in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instanties Met een op 4 februari 1999 ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna: het Gerecht) ingekomen verzoekschrift heeft eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - zich gewend tot dat gerecht en gevorderd verweersters in cassatie - verder te noemen: [verweerster] c.s. hoofdelijk te veroordelen - des de een betalende de ander zal zijn bevrijd - om aan [eiser] te betalen de somma van NAfl. 4.845,-- vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening. [Verweerster] c.s. hebben de vordering bestreden. Het Gerecht heeft bij vonnis van 24 januari 2000 de vordering afgewezen. Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: het Hof). Bij vonnis van 3 oktober 2000 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep bevestigd. Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het vonnis van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. [Verweerster] c.s. hebben geen verweerschrift ingediend. De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO. 3. Beoordeling van de middelen De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] c.s. begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink en D.H Beukenhorst, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 31 mei 2002.